Columns

Najaar 2019

Dekkleden

Er was een tijd waarin de gemotoriseerde sleepspits Saint Antoine dekkleden had. De houten luikenkappen werden waterdicht gemaakt met die bruine kleden, strak gespannen en aan weerszijde vastgezet met latten en wigjes. Het is niet eens verre geschiedenis: vorig jaar nog was ons schip van voor tot achter met kleden bedekt. Inmiddels mist ze haar tenue. De metalen Franse kappen, die nu de houten luiken beschermen, weerkaatsen de felle zon. De nieuwe look is even wennen, maar er is een goede reden voor. Een cascade van dekkledenpech.

De problemen begonnen bij de vorige eigenaren, Ron en Francien. Zij herstelden het schip in haar oude glorie met de aanschaf van nieuwe dekkleden. Op maat gemaakt, met uitsparingen voor de dakramen en transparante stroken bij de daklichten. Na de aanschaf kwamen Ron en Francien voor twee verrassingen te staan. De eerste was dat de kleden krompen, waardoor het een uitdaging werd om ze aan weerszijde te klemmen. De tweede verrassing was aangenamer: Ze ontdekten een tabernakel in het voorschip met daarin een grote voorraad dekkleden. Als relikwieën in een verborgen grafkelder lagen ze daar onaangeroerd en in perfecte staat.

Vastgezet met wat spanbanden deden de dekkleden van Ron en Francien overigens goed dienst. Het geheel lag er keurig bij toen we het schip in 2015 kochten. Zo is ook te zien op de foto’s van de vaartocht naar de werf in Leeuwarden nadat het schip aan ons was overgedragen. Maar daar ging het mis. De werf besloot om de extra dakisolatie waarom we hadden gevraagd, aan te brengen onder de dekkleden. Daarbij legden ze de kleden schots en scheef terug. De wind kreeg er vat op, de touwtjes braken en de kleden scheurden in lange lijnen langs de vastgeroeste spanbanden.

Op haar nieuwe ligplaats lagen de kleden er rommelig bij. Maar toen het wat warmer werd, gingen we aan de slag om de situatie te herstellen. Met een hamer sloegen we de vastgeroeste mechanismes van de spanbanden stuk om de kleden te bevrijden. De metalen kappen maakten we los en legden de isolatie eronder, in plaats van erop. Met een luiwagen boenden we ondertussen de groen geworden kleden schoon. We legden ze op de juiste plekken terug en schaften nieuwe spanbanden aan. Het werd niet meer zoals het was, maar het was een verbetering.

Wat volgde was een onophoudelijk gevecht tegen verder verval. Geflapper in de slapeloze nacht, groene aanslag om over uit te glijden en roestende sjorbanden. We konden er niet meer omheen: de op maat gemaakte kleden hadden hun beste tijd gehad. Maar wat dan? Ik fantaseerde over de dekkleden in de tabernakel. Zouden we het heilige der heiligen nog eens openmaken en haar schatten blootleggen? Zouden we een zeilmaker inhuren om ze op maat te maken? Een schaar zetten in de oude kleden voelde als heiligschennis.

In de zomer van vorig jaar, sloeg het noodlot toe. Het begon met ongewoon veel wespen op ons dakterras. Ze hielden zich op in ons voorschip. De man van de bestrijdingsdienst zag het meteen: Dit was een flink nest. Hij spoot met wit poeder dat we enige tijd zijn werk moesten laten doen. Toen kwam het moment om de tabernakel te openen.

Een kort moment dachten we: dit valt wel mee. Ze zitten alleen aan déze kant. Maar toen zagen we verderop in de bak een tweede nest. Of nee, niet een tweede. Hetzelfde nest liep van de ene kant van de tabernakel naar een plek zo’n twee meter verder op. De wespen hadden tussen de kleden een gigantisch verblijf gebouwd. De troep en de stank was tot daar aan toe. Ze hadden de kleden aangevroten. Hele stukken konden we weggooien.

In de herfst van vorig jaar vouwde ik de dikke huiden uit op de den en schrobte ze schoon met een luiwagen. Het was zwaar werk. Een opgevouwen kleed kon ik alleen niet dragen. Ik bewonderde de vaste geweven structuur, de sterke geur en de watervastheid van de kleden. Druppels water bleven er gewoon op liggen. Ik constateerde opgelucht dat er nog meer dan voldoende kleed was om ons schip van voor tot achter te bedekken. Met die belofte in gedachte durfden we de op maat gemaakte kleden weg te gooien. Het was zo gebeurd. Totaal verweerd waren zij zo licht als een veertje.

Er komt een tijd waarin onze Saint Antoine weer in al haar historische pracht rondvaart, met dikke bruine dekkleden van achter tot voor. De inhoud van de voorste tabernakel wacht op die betere tijden. Het enige wat we tot die tijd moeten doen, is wespen buiten de deur houden. En die metalen kappen? Ach, het waait in elk geval niet weg.

Zomer 2019

De Kromhout

Hebben we nog ergens een aansteker?” Mijn man doorzoekt de keukenla, terwijl ik boven de handleiding van de Kromhoutmotor hang. Binnenkort varen we de Saint Antoine van onze ligplaats op IJburg naar de werf in Zaandam. Daarop vooruitlopend testen we vandaag of we de motor aan de praat kunnen krijgen. Het starten van de Kromhoutmotor heeft dit jaar extra betekenis, want deze M4 één-cilinder gloeikop uit 1919 is honderd geworden.

Een volledig werkende, honderd jaar oude Kromhoutmotor. Zoiets heuglijks verdient een feestje. Uitnodigingen aan familie, vrienden en buren. Een fles champagne, misschien. Toch hebben we niemand verteld van ons plan de motor te gaan starten. En ook nu we eraan beginnen, op deze grijze zaterdagochtend, staan we er wat aarzelend bij. Ik lees in de handleiding over gasbrander, vliegwiel en ontploffingskamer. “Weet je zeker dat dit veilig is?” vraag ik mijn man. Het is een retorische vraag.

Dat de Saint Antoine een werkende Kromhout uit 1919 heeft, is tegelijkertijd bijzonder en niet zo bijzonder. Ik heb van horen zeggen dat de kwaliteit van hun motoren een van de redenen was dat de Kromhoutfabriek eind jaren ‘60 failliet is gegaan. Motoren die nooit stuk gaan, daar valt op de langere termijn niet aan te verdienen. Daar staat tegenover dat een Kromhout als deze (met een luttele 45 pk) in de meeste oude schepen na verloop van tijd zal zijn vervangen door een krachtiger model. Maar de Saint Antoine is al lang uit de vaart en had, dienst doend als kroeg en later jeugdopvang, nauwelijks een motor nodig.

Het starten van de Kromhout is een bewerkelijk proces, waarbij volgorde en timing essentieel is: vetpotjes bijvullen, smeren, druk opbouwen, voorgloeien met een gasbrander, het vliegwiel in de juiste stand zetten, diesel inspuiten. De handleiding geeft daarin overigens weinig houvast: het is een kwestie van vaak doen. Aan de slag dus maar. Nadat mijn man alle vetpotjes heeft nagelopen en op alle aangegeven plekken de motor een paar pompjes olie heeft geven, steekt hij de gasbrander aan. Ik kijk vanaf de den de motorruimte in en zie hoe zich bovenaan het kraantje een mooi vlammetje vormt. En dan, tot mijn schrik, hoe de vlam overslaat naar de toevoer. “Gasbun dicht!” Ik ben al onderweg.

Wat nu? We staren samen naar de roerloze motor, alsof we hopen dat hij ons op die manier zijn geheimen zal prijsgeven. “Misschien moeten we het kraantje iets minder ver opendraaien,” stel ik voor. Het werkt. Terwijl de motor voorgloeit, drinken we in de keuken zwijgend onze koffie. Ik kijk ondertussen het filmpje dat we hebben gemaakt toen de vorige eigenaren, Ron en Francien, de motor startten. Francien checkt of de motor warm is door er een beetje diesel in te spuiten. Boven het geluid van de gasbrander kan ik haar nauwelijks verstaan. Moet de rook van de diesel nu juist zwart of wit zijn?

De grootste uitdaging bij het starten van de motor is ervoor te zorgen dat het vliegwiel de juiste kant op draait. Het wiel heeft de neiging om naar bakboord te draaien, maar hij moet naar stuurboord, anders draait de motor kapot. Het gaat erom dat je op precies het goede moment diesel inspuit, twee pompjes met je voet, om het wiel een zetje in de goede richting te geven. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Ook in de instructievideo zijn er meerdere pogingen nodig om de motor aan de praat te krijgen.

Na een tweede kop koffie checken we de temperatuur: Witte rook. Mijn man doet een eerste poging om de motor te starten. En dan: puf…. puf… puf… puf-puf, puf-puf, puf-puf, puf-puf. Het bekende geluid van de Kromhoutmotor. Vanuit de stuurhut zie ik hoe dikke zwarte wolken uit de uitlaat ontsnappen. De motor sputtert even. Maar de zwarte wolken worden grijs en de motor pakt zijn ritme op. “Nou, hij doet het!” zegt mijn man, die vanuit de motorruimte de stuurhut inklimt. “Wel een beetje een anticlimax,” zeg ik. Ik stap naar buiten vanuit de stuurhut en kijk om me heen. Geen buren. Niemand om dit wonder te aanschouwen.

Mijn man zet de motor stil door de dieselkraan dicht te draaien. De motor puft gemoedelijk na. Dan verschijnt toch nog een buurman in de deur van de stuurhut: Dick van twee schepen verderop. “Doet hij het?” vraagt hij. “Meteen de eerste keer!” zeg ik trots. “Wel jammer dat ik niet bij het starten was,” zegt Dick en legt daarmee de vinger op de zere plek. Mijn man haalt zijn schouders op. “Dan doen we dat toch nog een keer?” En zo werd het starten van onze antieke motor dankzij buurman Dick toch nog een klein feestje.

Voorjaar 2019

Baasrode (deel II)

Het moet een hele omslag zijn geweest voor Van Praet. In het jaar 1895 ging de scheepswerf over van de bouw van houten schepen naar schepen uit metaal. Dat betekende een verregaande standaardisering van het productieproces. Het bouwen van houten schepen ging voor een groot deel op het oog, maar metalen schepen konden pas worden gebouwd nadat ze volledig in plan waren gebracht. Aan de hand van precieze bouwtekeningen werden de platen gesneden en de spanten en hoekijzers in de juiste vorm gebogen. Platen, spanten en hoekijzers waren van ponsgaten voorzien. Zo ontstond een soort bouwpakket, dat door vier man met bouten aan elkaar werd gezet.

Voor Van Praet betekende de overstap van hout naar metaal ook de overgang naar een vaste productielijn. Van Praet verving daarvoor de bestaande gebouwen door drie afzonderlijke ateliers en uiteindelijk, in 1903, een geheel nieuwe werkplaats. In die werkplaats dreef een stoommachine de verschillende werktuigen aan. De metalen platen die via het spoor naar Baasrode kwamen, werden via de straat binnengebracht. Een lopende band leidde de metalen platen vervolgens langs de machines.

De overgang had grote gevolgen voor de arbeiders op de scheepswerf. Voor sommigen moet het zelfs het einde van hun loopbaan hebben betekend. Ingehaald door de moderne tijd werden tuiger en lapzalver in ieder geval overbodig. Maar ook voor de arbeiders die wel bleven, was de overgang ingrijpend. Getuige het nieuwe “reglement van inwendige orde” waaraan de arbeiders zich strikt dienden te houden. Ik lees erover in het boekje “De laatste scheepswerf van Baasrode” van Yves Segers, dat ik meegenomen heb tijdens ons bezoek aan het scheepvaartmuseum Baasrode vorige zomer.

Succes draait om goede gewoontes. Dat begreep Van Praet en dat begrijpt ook mijn man. Hij heeft, sinds we op de Saint Antoine zijn komen wonen, alle processen gestandaardiseerd en werkt doorgaans secuur volgens zijn eigen protocollen. Ik profiteer dagelijks van zijn gestroomlijnde manier van werken. Een keer per maand het dieselpeil meten, eerst controleren of het warmtelint zijn werk heeft gedaan voordat je uitpompt, eerst controleren of er genoeg water in de tank zit, voordat je een was aanzet of onder de douche stapt, eerst de pallets bijvullen, dan de kachel aan. Heel verstandig allemaal. Toch ben ik er nog niet in geslaagd om me deze goede gewoontes ook zelf eigen te maken. Ik zie het nut van regels en routines wel in, maar ik vind ze zo vreselijk saai.

Ik heb met terugwerkende kracht met de arbeiders van Van Praet te doen. Niet zingen, niet roken, niet dansen, niet fluiten. Als ik lees welke gewoontes door de nieuwe regelgeving uitgebannen moesten worden, dan moet ik concluderen dat de arbeiders van houten schepen veel plezier hadden in hun werk. Daaraan kwam met de invoering van de metaalbouw een abrupt einde. Wie de strenge regels overtrad kon rekenen op een geldboete en zelfs “wegzending”. Was het werkelijk nodig om deze vrolijke timmeraars in het gareel te brengen?

Ik lees verder. Segers schrijft dat de werf zich naast een herberg bevond en er volgens zegge zelfs voor de drank een geheim doorgeefluik was. Het verbod “zich op het werk in dronken toestand te bevinden” is daarmee, concludeert de schrijver, geen overbodige bepaling. Ook de regel dat “alle machien moeten worden stilgelegd voor te smeren”, of dat men zich niet van een machine dient te verwijderen als die in werking is, komen mij alleszins redelijk over. Arbeiders die aan de noodzaak van deze bepalingen twijfelden, werden waarschijnlijk overtuigd door de realiteit. Na de overstap naar constructie uit metaal namen het aantal ernstige ongevallen namelijk rap toe.

Een gestandaardiseerde manier van werken kan erger voorkomen. Dat gold voor de werf van Van Praet bij de overgang naar metaalbouw in 1895. En dat geldt natuurlijk ook voor de Saint Antoine vandaag de dag. Resultaat in Baasrode was een florerende werf, waar jaarlijks 25 schepen van stapel gingen. Op de Saint Antoine is het resultaat een veilig en functionerend woonschip. Het nut daarvan onderken ik vooral op de momenten dat ik bibberend, in een omgeslagen handdoek en op blote voeten van het voorschip (douche) naar het achterschip (tank) loop. Wie weet leer ik het nog eens.

Najaar 2018

Baasrode (deel I)

Het droge gras knispert onder mijn voeten en de zon brandt op mijn schouders. Ik probeer om mij heen te kijken, maar het licht is te fel om goed te kunnen zien. Waar zijn ze nou gebleven? Met mijn hand tegen mijn voorhoofd tuur ik met half dichtgeknepen ogen voor me uit. Iets verderop houdt het grasveld op. Daar is de wal en daarachter stroomt de Schelde. Je kunt hem hier vandaan niet zien, maar wel horen. Nu pas zie ik mijn man met onze zoon. Ze staan aan de rechterkant bij het hek langs het droogdok.

We zijn op de scheepswerf Van Praet-Dansaert waar onze Saint Antoine in 1910 gebouwd werd. Die werf is onderdeel van het Scheepvaartmuseum Baasrode. Ook de aangrenzende voormalige scheepswerf Van Damme maakt daar deel van uit. Eind van de ochtend zijn we uit Amsterdam vertrokken en op het heetst van de dag kwamen we op onze bestemming aan. Het was ons tegengevallen hoe ver rijden het was. Moe en verhit gingen we het museum binnen. In de koele voormalige woning van de familie Van Damme presenteerde zich meteen een probleem: we hadden geen geld bij ons en konden hier niet pinnen. Maar de beheerder zei dat we evengoed welkom waren. Hij schonk in het pittoreske museumcafé drie glazen water voor ons in.

Nu, een half uur later, sta ik op het gras met mijn ogen te knipperen. Ik kom net uit de werkplaats waar tot 1986 de schepen van Van Praet-Dansaert werden gebouwd. De werkplaats, die bestaat uit aaneengesloten hallen met een beneden en een boven, verving in 1904 de oude ateliers. Het voldeed voor die tijd aan de meest moderne standaarden, maar ik kan me haast niet voorstellen dat deze werkplaats tot 1986 dienst heeft gedaan. Ik heb het idee honderd jaar terug in de tijd te zijn gegaan.

Ik voeg me bij mijn man en onze zoon. Ze kijken naar de Alyv, een motorspits uit 1938, die in het droogdok ligt. Mijn hart springt op als ik dichterbij kom. De Alyv mag dan 28 jaar jonger zijn dan de Saint Antoine, maar ze is duidelijk familie. Het hek zit dicht, dus we mogen er niet op. Dat geeft niet. In gedachten loop ik over het gangboord en hoor ik mijn voetstappen weergalmen in de ruimte eronder. Ik stel me voor hoe ik gedachteloos over een bolder uit 1910 heen stap op een plek waar die anno 1938 helemaal niet staat.

De Saint Antoine werd gebouwd in de hoogtijdagen van de sleepspits. Eind negentiende eeuw ging men over van de bouw van houten walenschepen naar metalen spitsen. Het nieuwe materiaal was even wennen. Zo getuigen de kenmerken van de sleepspits Bon Crédit (Gent), een oudere zus van de Saint Antoine. De Bon Crédit, die in 1898 te Baasrode werd gebouwd, is een bijna letterlijke kopie van haar houten voorganger. De Saint Antoine is van na de vernieuwing van de werf en dus een resultaat van de moderne productielijn. Van sleepspitsen als de Saint Antoine moeten er bij Van Praet-Dansaert alleen al tussen 1904 en 1914 zesennegentig zijn gebouwd. Ik ben nog geen tweede tegengekomen.

Mijn man heeft een pinautomaat gevonden in het dorp, dus voor ons vertrek betalen we alsnog onze entree en drinken een cola in het gezellige museumcafé. De werf is nog ver verwijderd van het doel een ‘dynamisch uithangbord voor varend erfgoed in Vlaanderen’ te worden. De provincie ondersteunt de plannen om van de werf een volwaardig museum te maken, maar stelt maar beperkte middelen beschikbaar. En dat terwijl er zoveel waardevolle geschiedenis besloten ligt in deze honderd vierkante meter. Dan heb ik het niet alleen over de gebouwen en werktuigen. Voor de archieven van het museum moet ik in ieder geval nog eens terug.

We hadden een koelere dag uit kunnen kiezen voor ons bezoek aan Baasrode. Toch was de reis de moeite meer dan waard. Als ik ’s avonds weer aan boord van de Saint Antoine stap, doe ik dat met meer verwondering dan ooit tevoren. Een uniek stukje Belgisch varend erfgoed ligt in Amsterdam. En wij wonen erin.

Zomer 2018

Spinnenplaag

Het is maar goed dat je niet alles van tevoren weet. Want die monsterlijke, achtogige geleedpotigen moeten er van begin af aan geweest zijn. Ze hielden zich waarschijnlijk goed schuil in de hoeken en gaten van ons schip. Hadden de verstekelingen zich laten zien, dan waren we misschien wel nooit aan dit bootavontuur begonnen. Ik ben namelijk doodsbang voor spinnen. Toen ze eenmaal tevoorschijn kwamen, met honderden tegelijk, was het al te laat. Het was lente 2016, ons eerste voorjaar op het schip.

Er is geen enkele reden om bang te zijn voor de Nederlandse spin. Als je hem met rust laat, bijt hij niet. En als je hem niet met rust laat, bijt hij meestal ook niet. En bijt hij toch, dan is hij niet giftig. Het irriteert hooguit een beetje. Toch gaan al mijn haren overeind staan bij alleen al de gedachte aan een spin. Die kromme poten. De snelle, onvoorspelbare bewegingen. Hoe ze hun prooi vangen. De manier waarop zelfs de grootste, griezeligste rakkers tevoorschijn kunnen komen uit de kleinste, dunste spleten. De rillingen lopen over mijn rug.

Eerst dacht ik nog: Ach, hier en daar een spinnetje. Ik wen er wel aan. Strijdvaardig stapte ik op het gangboord over een spinnenweb heen. Maar in de loop van het voorjaar werden het er steeds meer. Het werd elke ochtend hordelopen over het gangboord. Ook de stuurhut was bedekt, niet alleen onder een gordijn van spinnenwebben, maar ook spinnenpoep. Het leek erop dat het schip langzaam aan werd overgenomen. We moesten iets doen, maar wat?

Als natuurliefhebber en brave burger wilde ik de beesten niet doden. Sommige spinnen zijn beschermd en mág je niet eens doden. Onder het motto: als je ze niet kunt verslaan, wordt dan vrienden met ze, begon ik een studie naar de spin. Ik zocht uit welke verschillende soorten ik op ons schip kon verwachten. Geduldig ving ik elke spin in de stuurhut met een stoffer en blik. Ik verbaasde me de uiteenlopende soorten en ging zowaar een beetje van ze houden.

Ik deed ze in een emmer. Dat was niet zonder risico: spinnen zijn kannibalen. Omdat de beesten te druk waren met ontsnappen, ging dat meestal wel goed. Ik verdacht ze er zelfs van dat ze bij hun vluchtplannen samenwerkten. Ik verruilde daarom de emmer voor een bak met een deksel. In een park in de buurt liet ik ze los door op veilige afstand met een lange stok de deksel van de bak te halen en die vervolgens om te stoten.

Het was hard werken, maar ik kreeg de controle terug over het schip. Tot in augustus 2016 het spinnenseizoen zijn hoogtepunt bereikte. Van de ene op de andere dag was er geen houden meer aan. Ik besloot tot rigoureuzer maatregelen over te gaan. Op het internet bestelde ik een natuurlijk middel dat spinnen moest weren. Gehuld in een overall en met een gele hogedrukspuit op mijn rug, neuriede ik de melodie van Ghostbusters. Maar die strijdvaardigheid verdween abrupt toen de effecten van het middel zichbaar werden. De dikke spinnen die zich in de kieren en gleuven verstopt hadden, kwamen massaal uit hun schuilplaatsen gebuiteld. Materiaal voor nachtmerries.

Verder deed de spray overigens helemaal niets. De spinnen waren al de volgende ochtend in groten getale teruggekeerd. Dus in het voorjaar van 2017 begon de hele riedel weer opnieuw. Dit keer zag ik me genoodzaakt om het minder spinvriendelijk aan te pakken. Ik zetten de stofzuiger erop. Vreselijk, maar ik moest toch wat? Vol afschuw zag ik de ene spin na de andere in het nietsontzienende apparaat verdwijnen. Ik kon niet ontsnappen aan de gedachte dat de tegen elkaar gedrukte spinnen in de stofzuigerzak een langzame verstikkingsdood stierven. Maar ik moest de stuurhut heroveren, want die moest nodig gelakt.

Toen ik in de nazomer van 2017 met mijn vader de stuurhut aan het schuren was, legde ik het spinnenvraagstuk aan hem voor. Het verbaasde hem allemaal niets. Dat onze stuurhut demontabel is, is misschien handig als je de bruggen onderdoor wilt op de Franse rivieren, zei hij. Maar al die gleuven en kieren maken het voor spinnen een ideale verblijfplaats. Ook de oplossing had hij voorhanden: gewoon dichtkitten.

Onorthodox, maar het proberen waard. Dus stond ik een paar weken geleden gewapend met een kitpistool met polyurethane beglazingskit op het achterschip. Nog voordat de eerste spin zich liet zien, dichtte ik daar alle kieren en gaten van de stuurhut. En nu al is duidelijk: dit maakt een wereld van verschil. Hoofdschuddend denk ik terug aan de strijd van de afgelopen twee jaar. Tja. Als je alles vantevoren weet…

Voorjaar 2018

Mijn vader

Die stuurhut ga ik dus niet meer afmaken,” zei mijn vader tegen mij, met tranen in zijn ogen. We zaten met het gezin aan tafel bij hem thuis. Het was een koude decemberochtend en het begon juist te sneeuwen. Hij vertelde dat hij alvleesklierkanker had en niet lang meer zou leven.

Mijn vader kwam graag op de boot. En hij hield van klussen, vooral het houtwerk. Aan het eind van vorige zomer hebben hij en ik samen de kozijnen aan de buitenkant van de stuurhut zorgvuldig geschuurd en een laag bootlak gegeven. Onze afspraak in oktober om een tweede laag aan te brengen, ging helaas niet door. Daarna werd het te koud. Zo ging de stuurhut met maar één laklaag de winter in, in plaats van de zes die we voor ogen hadden.

Mijn vader had een druk leven. Ik heb altijd gevonden dat we elkaar te weinig zagen. Dus het kwam mooi uit dat ik op een schip ging wonen waar hij graag kwam. Hij hield van de oude stuurhut en de roef. Misschien omdat mijn vader als kind graag schipper had willen worden. Schipper of dominee. Hij werd uiteindelijk componist, pianist, kerkorganist en koordirigent. En nog heel veel meer. Mijn vader had niet voor niets zo’n volle agenda.

De Saint Antoine was nog maar net in ons leven toen mijn vader in een depressie raakte. Zijn sombere gedachten waren zo overweldigend, dat hij in zichzelf gekeerd raakte. Maar toen we in januari 2016 met de Saint Antoine vanuit Leeuwarden terug naar Amsterdam zouden varen, wilde hij graag mee. In de ijzige kou zat hij uur na uur naast de schipper in de stuurhut over het water uit de kijken. Koersend over het donkere Markermeer aten we pizza’s uit de houtoven. Het waren uitzonderlijk lekkere pizza’s, zei hij.

In de weken erna kwam hij vaak klussen. Hij schuurde en schilderde en zette de handvatten aan de lades van het kookeiland. Mijn vader herstelde langzaamaan van zijn depressie. In de nieuwe winter maakten we samen een tussenmuur met openslaande deuren tussen de huiskamer en de woonkeuken. Ik leerde veel van hem.Die spijkers blijf je zien zo. Heb je een dreveltje?” zei mijn vader. “Een wat?” zei ik.

Jaren eerder, toen ik zwanger was van onze zoon, restaureerden mijn vader en ik samen een oude Ibach-piano. Hij deed hem aan mij cadeau.Voor de volgende generatie,” zei hij, want voor pianospelen heb ik weinig talent. Toegegeven, de lat ligt ook wel erg hoog met een pianist als vader. De Ibach staat in de huiskamer van ons schip, met ernaast een kleine rode speelgoedpiano. Want die hoge lat mocht best wat lager, leek mij.

De laatste keer dat mijn vader kwam klussen, in de nazomer van vorig jaar, zei hij dat hij wilde komen oppassen. Elke woensdagmiddag, wanneer onze zoon vier werd en naar school zou gaan. Hij zou dan ‘s morgens al komen, zodat hij eerst wat kon werken of, liever nog, klussen aan het schip. Ik kon het haast niet geloven dat mijn vader in zijn volle leven elke week plek voor ons wilde maken. Maar hij wilde dat, hij wist het heel zeker.

Die koude decemberochtend aan tafel bij mijn vader zei hij dat hij hoopte nog naar het schip te komen om onze zoon te zien. Die hoop moesten we snel laten varen: hij ging hard achteruit en werd opgenomen in het ziekenhuis. Maar een week later werd hij doorverwezen naar een ziekenhuis in Amsterdam en kwam daarvoor toch nog even langs. onze zoon was net jarig geweest. Samen met opa speelde hij “happy birthday”, mijn vader op de piano en onze zoon op de kleine speelgoedpiano ernaast. “Dat hebben we maar weer mooi gedaan, samen,” zei mijn vader tegen onze zoon.

In de dagen en weken erna ging mijn vader steeds sneller achteruit. Eind januari namen we op een sombere zaterdagmiddag afscheid van hem. Hij lag in een ziekenhuisbed, vermagerd en verzwakt. Ik boog voorover en knuffelde hem zachtjes. Hij zei stamelend “blijf zo maar even liggen. Ik ruik de boot.” Hij draaide zijn hoofd naar mij toe, plantte zijn neus in mijn haar en snoof met alle kracht die hij nog in zich had.

De stuurhut heeft de winter overleefd. Althans, de winter is nog niet voorbij, maar de schade lijkt te overzien. “Die stuurhut is 80 jaar oud en heeft wel erger meegemaakt,” zei ik tegen mijn vader. En zodra de eerste lentezon op het achterschip schijnt, zal ik daar staan om de schade te herstellen.

Zonder mijn vader. Hij werd 62.

Winter 2017

Historisch wonen

Doe mij een nieuwbouwhuis, zei een vriendin van me. Dan weet je tenminste zeker dat daar nooit iemand is doodgegaan. Hoewel ik het een eigenaardige woonwens vond, kon ik een heel eind meekomen in haar logica. Waar niemand heeft geleefd, kan immers ook niemand dood gegaan zijn. En zij vindt dat dus een prettig idee. Maar waar niemand heeft geleefd, zijn ook geen verhalen. En dat lijkt mij nou juist doodsaai.

Vergeleken bij een nieuwbouwhuis, wonen wij op een spookschip. Ik heb geen idee hoeveel mensen er al op geleefd hebben, laat staan hoeveel er op dit schip stierven. Wel weet ik dat het onder meer heeft dienst gedaan als vrachtschip, als Katholieke jeugdopvang en als showroom voor duurzaam waterwonen. Van al die vorige levens zijn er sporen achtergebleven. Zo hangt er bij ons in de huiskamer het enorme, foeilelijke ‘gouden anker’ dat daar al hier hing toen ons schip een bar-dancing was met die naam.

Om haar nieuwbouwhuis een beetje sfeer te geven, koopt mijn vriendin artikelen in winkels die de namen dragen van kruidenplantjes of Franse streken. Zij kiest daar precies uit wat zij bij haar interieur vindt passen. Een personal touch, zoals dat heet. Maar toch ziet haar interieur er ongeveer zo uit als dat van elk ander nieuwbouwhuis. Dat komt waarschijnlijk door de standaard afmetingen van de kamers, de voorspelbare indeling van de verdiepingen en de door het bouwbesluit opgelegde hoogte van de plafonds.

Behalve de exacte lengte, breedte en hoogte, typerend voor een Belgische sleepspits, is er weinig standaard aan ons schip. Bovendien liggen we zelden recht. Wanneer er wordt getimmerd, dan gebeurt dat dus niet waterpas, maar op het oog. Daarbij zitten leidingen, spanten en rondingen ernstig in de weg. Het is bijna onmogelijk om de ruimte die we in theorie hebben, in de praktijk te benutten. Dat komt ook door de ongebruikte ruimtes op ons schip: vierkante meters waar we zelden komen. Plekken waar de tijd lijkt stil te staan, zoals de roef, de machinekamer en de bakskisten.

Die plekken leveren ook de accesoires. Honderd jaar oude blikken olie, stapels steeksleutels, stoffige touwen, antieke waterpompen, oude scheepslampen en een half vergaan bidprentje, om maar wat te noemen. Mijn favoriet is het kleine witte beeldje van Sint Antonius. Hij staat in de roef, op een speciaal plankje in het licht van de koekoek. Daar vandaan kijkt hij met zijn ingetogen blik richting het voorschip.

We hebben mazzel met ons heilige. Bijvoorbeeld omdat hij op liefdevolle wijze een kind op zijn arm draagt. Maar ook omdat hij de heilige is van verloren dingen en ik nog wel eens mijn sleutels kwijt ben. Ik hoef dan alleen maar te zeggen “Sint Antonius, beste man, zorg dat ik mijn sleutels vinden kan.” Meestal fungeert mijn man als tussenpersoon (“Volgens mij zitten ze nog aan de buitenkant van de deur.”), maar de regel is dat ik ze kort daarop terug vindt. Het voelt dus een beetje alsof onze heilige vanuit het achterschip over ons gezin waakt.

Geweldig dus, zo’n sfeervol schip vol verhalen, compleet met beschermheilige. Behalve dan dat de winter aantreedt terwijl onze rioolpomp kuren heeft, onze leidingen buiten nog geen functionerend warmtelint hebben, de stuurhut nog zeker drie lagen lak van me tegoed heeft, de spanten in onze slaapkamer nog niet condensdicht zijn en er nieuwe roestplekken op het dek van het voorschip zitten. Als het weerkundige wonder zich voordoet dat er voor de winter echt begint nog een paar warme dagen zijn waarop we kunnen klussen, dan weet ik niet waar we de tijd vandaan moeten halen om al die klussen ook daadwerkelijk te doen.

Wiens idee was het om op een historisch schip te gaan wonen? Soms vragen we ons af waarom we geen genoegen hebben genomen met een gewone eengezinswoning. Dus boeken we voor de kerstvakantie een rechttoe, rechtaan vakantiehuisje ergens op een park waar allemaal zulke huisjes staan. Waar de lichtknopjes precies zitten waar je ze verwacht, je zo lang kan douchen als je wilt en waar je vanwege de vloerverwarming altijd warme voeten hebt. Zo zorgenloos en comfortabel, dat we na een week weer helemaal genezen zijn.

Zomer 2017

Projectmanagement

Wonen in een sleepspits uit 1910 betekent: wonen in je hobby. Tenminste, als je hobby projectmanagement is, je talent hebt voor systeemdenken en je een hoge tolerantie hebt voor onverwachte tegenslagen. Onze conclusie na vijf seizoenen op de Saint Antoine: Er is altijd wat. En heb je het ene traject afgerond, dan is het volgende alweer begonnen. Een greep uit drie lopende projecten.

We zitten op het moment van schrijven zonder wc en douche. De reden: de renovatie van ons voorschip. Dat we de badkamer aldaar een keer moesten vervangen, wisten we. Maar dat die badkamer zo slecht bestand was tegen dagelijks gebruik door een driekoppig gezin, bleek toen we voorin herhaaldelijk water onder onze vloer hadden staan. De twee keer dat onze drinkwatertank overstroomde (inmiddels hebben we er één met noodstop) hielpen ook niet. Noodmaatregelen, zoals het dichtkitten van de badkamervloer, maakten geen verschil meer. Toch was het pas toen er links en rechts paddenstoelen omhoog schoten, dat we ons realiseerden dat uitstel geen optie meer was. Hoe ernstig de situatie was, bleek pas echt toen we het isolatiemateriaal van de vloer schraapte. Het was vergaan tot bruine pulp waar nota bene regenwormen in waren gaan leven.

Dus is ons voorschip is tot rampgebied verklaard en grotendeels gestript. We wonen tijdelijk in het achterschip en slapen we in het roefje uit de jaren ‘30. Onze zoon van drie vindt het reuze gezellig en ach, zo kamperen op je eigen schip, het heeft ook wel wat. Douchen kan in het Markermeer of met de tuinslang op het dek. Watertrappelend je haren wassen is overigens nog wel een uitdaging. Probeer je hoofd maar eens boven water te houden als je met je handen in je haar zit. (Als je hierin een metafoor wilt lezen, dan spreek ik je niet tegen.)

Voor de wederopbouw van ons voorschip vonden we de ideale timmerman: Roelant. Voorheen werkte hij als projectmanager en ‘fikser’ bij Artsen zonder Grenzen. Als er ergens een ziekenhuis was gebombardeerd, dan kwam Roel de situatie opnemen en maakte een plan. “Nu doe ik eigenlijk hetzelfde,” zegt hij, “maar dan op schepen.” Systeemdenken en tolerantie voor tegenslagen, hij heeft er zijn vak van gemaakt. En dat allemaal met een ongebreidelde geestdrift. Soms is Roel een beetje té enthousiast. “Ik heb een goed idee. We halen álles eruit en bouwen het helemaal opnieuw op!” Dan is daar gelukkig zijn rustige collega-timmerman Boudewijn, die zegt: “leuk idee, doen we niet.” En zo bereikt ons project met deze twee timmermannen gestaag de afrondingsfase.

Ons tweede project is het binnenhalen van het certificaat van onderzoek (CVO). Dat is noodzakelijk, willen we ons voormalig beroepsvaartuig varend houden. Maar de vereisten zijn niet mals. Hoe zorg je ervoor dat een antiek schip aan hedendaagse veiligheidseisen voldoet? In zo’n vraagstuk wilde onze buurman Martin zich wel vastbijten. Het is ongetwijfeld geen toeval dat ook hij ervaring heeft in oorlogsgebieden, maar dan als verslaggever. Ook zo’n man die creatief en oplossingsgericht kan denken en, in dit geval, ook nog vakkundig kan lassen. Als je zo iemand zoekt, vind je hem niet. Maar wij zijn dankzij Martin nu bijna klaar voor inspectie.

Terwijl Roelant, Boudewijn en Martin om ons heen probleemoplossend en systeemdenkend aan het werk zijn, pogen wij in het achterschip ons dagelijks leven te leiden. Want werk, kinderdagverblijf en andere dagelijkse bezigheden gaan allemaal gewoon door. En in dat kader hebben we nog een derde project lopen: de zindelijkheid van onze zoon. Ook hier krijgen we bijstand van een expert, dit keer niet met ervaring in oorlogsgebieden, maar een veteraan op het gebied van zindelijkheidstraining. Opa Kees, de vader van mijn man, past elke week twee dagen op onze zoon. Net als wij is hij het verschonen van die eeuwige luiers een beetje zat. “Zou je dit niet eens op de wc doen?” zei hij laatst tijdens een verschoonronde. Onze zoon had daar wel antwoord op. Hij keek opa aan, zuchtte en zei: “Opa, wij hébben geen wc.”

Voorjaar 2017

Het pak van Hetty

Na een flinke storm spoelde het drijfpak van Hetty Visser bij ons aan. Alleen het pak gelukkig, Hetty zelf zat er niet in. Je kunt je voorstellen dat mijn man even schrok, toen hij het volgezogen pak naast ons schip zag drijven. Hij aarzelde even voordat hij het uit het water trok, terwijl onze driejarige zoon toekeek.

We wisten toen nog niet dat het ‘t pak van Hetty was. Mijn man legde het op de steiger en we lieten het daar om te drogen. Wel had hij een foto van het pak gemaakt en die gedeeld. Maar geen van onze buren herkende het pak als van hun.

Het bleef maar regenen. Nog meer water leek me niet goed voor zo’n pak. Dus na een paar dagen heb ik het in het babybadje mee naar binnen genomen. Het voelde slijmerig. Toen ik het uitspoelde in de douche, bleek het vol leven. Ontredderde waterdiertjes verdwenen door het afvoerputje. Ai, ik had me niet gerealiseerd dat het verlaten pak nieuwe bewoners had gekregen.

Pas tijdens het spoelen zag ik het label met haar naam: Hetty Visser. Er had eerst iets anders gestaan, wat stond er? ‘Jouke’. Maar die naam was doorgestreept en de naam ‘Hetty’ stond eronder. Het pak was vies en gehavend. De drukknoopjes waren verroest en functioneerden niet meer. Maar weggooien is zonde. Ik deed het in de wasmachine.

Het was niet de eerste keer dat het zo hard gestormd had. De vorige keer was met Pasen 2015. We waren toen slecht voorbereid.Bijvoorbeeld omdat we geen idee hadden dat bij harde wind het waterpeil van het Markermeer kan zakken. En niet een klein beetje, nee, wel een hele meter. Onze leidingen waren bekneld geraakt tussen het schip en de meerpaal en daardoor was de waterleiding gesprongen.

Tegenwoordig houden we bij storm het waterpeil goed in de gaten. En ook dit keer hadden een volledige meter lager dan het normale winterpeil gelegen. Maar daarna, middenin de nacht, was het water teruggekomen en hadden we zelfs een tijdje dertig centimeter boven het normale peil gelegen. Was Hetty’s pak meegekomen met het water dat vanuit Amsterdam richting het Markermeer was geblazen? Of was het pak uit het Markermeer mee teruggekomen, toen het water steeg?

Ik hing het pak te drogen in de gang, streek de plooien glad en trok hier en daar het klittenband los. Pas toen ontdekte ik dat er een aansteker in het borstzakje zat. Was Hetty misschien een roker? Tot mijn verbazing deed hij het nog. Toen ik een week later buiten wat touwen aan het inkorten was, kwam die goed van pas. De aansteker van Hetty zit nu standaard in mijn werkjas. Misschien was Hetty helemaal geen roker, maar gewoon een schipper.

Zoveel vragen. Wie was Hetty Visser? Hoe was ze haar pak verloren? Wie was Jouke en waarom had Hetty zijn pak overgenomen? Wat opvalt, is dat het een groot pak is. Was Hetty dus een grote vrouw, of had het pak haar nooit echt gepast? Misschien waren Jouke en Hetty wel dezelfde persoon: Misschien had Jouke op een dag besloten om voortaan als ‘Hetty’ door het leven te gaan.

Op het internet las ik dat er een Friese kokkelaar actief is op de Waddenzee met de naam Jouke Visser. Zou het pak Jouke’s oude visserspak kunnen zijn? Toen ik even verder zocht, kwam ik op een vissersforum een foto tegen van precies zo’n pak dat daar als tweedehands te koop werd aangeboden. Het zou dus inderdaad een visserspak kunnen zijn. Maar zou zo’n ding helemaal van Harlingen naar Amsterdam drijven?

Sinds Hetty’s pak bij ons aangespoeld is, zijn er alleen maar vragen bij gekomen. En zolang het bij ons in de kast hangt, zullen de antwoorden niet komen. Wie weet is er een lezer die nieuw licht op de zaak kan werpen?


Winter 2017

Middenin de natuur

Binnen staat de houtkachel aan, maar buiten ons schip trotseren tientallen meerkoeten de kou. Ze duiken naar waterplanten en maken ruzie over wat ze boven halen. Ze spetteren met hun vleugels en ze roepen naar elkaar. Tussen hen in zwemt hier en daar een fuut. “Volgens mij werken ze samen,” zegt mijn man, terwijl hij door een patrijspoort naar buiten kijkt. “De meerkoeten eten de planten weg, waardoor de futen de vis makkelijker kan vangen.”

Vis is er genoeg. Net voordat we in onze ligplaats gingen wonen, ongeveer een jaar geleden, zag ik zo’n vissersboot achter ons schip langs varen, met zijn netten uit. Pas in de zomer zag ik ook de vissen: hele scholen rondom ons schip en tussen de steiger en de kade. Zulk waterleven trekt natuurlijk weer andere dieren aan. Aalscholvers bijvoorbeeld. Halverwege de zomer werden we overvallen door een massale vlucht, die drie kwartier lang naar voedsel dook. Dat was prachtig, maar ook een beetje griezelig. Het had iets apocalyptisch.

We hadden niet kunnen denken dat we zo dicht bij de natuur zouden gaan leven, hier aan de franjes van Amsterdam. We hebben op dat gebied in ons eerste jaar al vanalles meegemaakt. Het meest fascinerend waren de beestjes die ik in juni in het water zag bewegen. Het leken wel kleine kwalletjes. “Maar dat kan natuurlijk niet,” zei ik tegen de buurvrouw. “Kwallen zijn zoutwaterdieren.” Haar kleinkinderen kwamen logeren en, zei ze, die waren ontzettend bang voor kwallen. “Of zouden ze gemuteerd zijn?”

Gemuteerde kwallen. Ik had meteen spijt van wat ik had gezegd. Voor je het weet heb je een mythe in het leven geroepen. Van zout- naar zoetwaterdieren evolueren is dan nog maar het begin. In gedachten zag ik de ongewervelde mutanten met hun tentakels de steigers opglibberen en onze boten binnendringen. Dus ik heb me eerst maar eens laten informeren. Wat bleek? Het zijn zoetwaterkwalletjes. Waarschijnlijk ooit meegekomen met de scheepvaart uit China. Als de omstandigheden gunstig zijn, dan verschijnen ze in de Nederlandse meren. En zijn ze ongevaarlijk, want hoewel ze wel proberen te steken, komen ze niet door onze huid heen.

Het Amsterdamse vaarwater blijkt geen kweekvijver voor nieuwe kwallensoorten. Dus de kleinkinderen van de buurvrouw hebben heerlijk kunnen zwemmen. En wij ook. Want die kwalletjes bevestigen wat we eigenlijk al wisten: het water hier is hartstikke schoon. Ooit werd het Amsterdamse rioolwater aan deze kant van de stad geloosd. Hoewel dat sinds 1987 wel gezuiverd rioolwater is, is dat nog steeds niet schoon te noemen. Maar sinds 2006 loost Amsterdam het rioolwater aan de andere kant van de stad. Dat betekent niet alleen dat we hier in aan de rand van de stad prachtig schoon zwemwater hebben, maar ook dat je tegenwoordig zelfs in de Amsterdamse grachten kunt zwemmen.

Ook wat het weer betreft zat het mee vorige zomer. Niet volgens het KNMI, want die noemt de zomer van 2016 “wisselvallig”. Maar wij waren gewend te leven in een appartement zonder buitenruimte. Als we toen wilden weten wat voor weer het was, dan keken we op onze mobiele telefoon. Hoe anders is het leven op een schip. Als de zon schijnt, dan zijn we buiten.

Als je op zo’n plek woont, moet je niet verbaasd zijn als je altijd bezoek hebt. Mijn ouders legden aan met hun kleine motorbootje, mijn schoonouders bleven twee weken met hun zeilboot en zelfs een oud-collega uit Enkhuizen legde een nachtje aan. Het was een komen en gaan.

Een van onze buren had overigens wel heel bijzonder bezoek. “Ik durfde het eerst tegen niemand te zeggen,” zei mijn buurman toen ik hem op de steiger tegenkwam. “Straks verklaren ze me voor gek, dacht ik. Maar ik hoorde op de radio dat de reddingsbrigade ‘m gevangen heeft op het Markermeer. Dus ik heb het toch goed gezien.” Een bruinvis.

Een vlucht aalscholvers, tropische kwalletjes en misschien zelfs bruinvissen. Ik gooi nog een blok hout op het vuur. Niets ten nadele van die koddige meerkoeten, maar ik ben benieuwd wat het nieuwe jaar ons brengen zal.